Читать онлайн книгу "Een Requiem Voor Prinsen"

Een Requiem Voor Prinsen
Morgan Rice


“Morgan Rice’ verbeeldingskracht kent geen grenzen. Een troon voor zusters, een nieuwe serie die net zo onderhoudend belooft te zijn als de voorgaande series, vertelt het verhaal van twee zusjes (Sophia en Kate), weesmeisjes die vechten om te overleven in het wrede, veeleisende leven van het weeshuis. Een schot in de roos. Ik kan nauwelijks wachten tot ik het tweede en derde boek in handen heb!”--Books and Movie Reviews (Roberto Mattos)Bestsellerauteur Morgan Rice komt met een onvergetelijke nieuwe fantasyserie.In Een requiem voor prinsen (Een troon voor zusters - boek 4), vecht de 17-jarige Sophia voor haar leven nadat Milady d’Angelica haar heeft verwond. Zullen de nieuwe krachten van haar zusje Kate haar weer terug kunnen brengen?De zusjes zeilen naar het verre en exotische land van hun oom, hun laatste hoop en enige connectie met hun ouders. Maar het is een verraderlijke reis, en zelfs als het hen lukt om hun bestemming te bereiken, weten de zusjes niet of ze warm onthaald zullen worden.Kate, die haar schuld aan de heks moet vereffenen, bevind zich in een steeds wanhopiger wordende situatie… Tot ze een tovenares ontmoet die misschien de sleutel tot haar vrijheid heeft.Sebastian keert met een gebroken hart terug naar het hof en wil wanhopig graag weten of Sophia nog leeft. Als zijn moeder hem dwingt om met Milady d’Angelica te trouwen, weet hij dat het tijd is om alles te riskeren.  Een requiem voor prinsen (Een troon voor zusters - boek 4) is het vierde boek in een verbluffende nieuwe fantasyserie vol liefde, liefdesverdriet, tragedie, actie, avontuur, magie, zwaarden, tovenarij, draken, lotsbestemming en bloedstollende actie. Een spannend boek met personages om verliefd op te worden, en een wereld die je nooit meer zult vergeten.Boek 4 van de serie is binnenkort verkrijgbaar.“ krachtige eerste deel van een serie met een combinatie van strijdlustige hoofdrolspelers en uitdagende omstandigheden niet alleen jongvolwassenen zal aanspreken, maar ook volwassen fantasyfans die op zoek zijn naar epische verhalen vol krachtige vriendschappen en vijanden.”--Midwest Book Review (Diane Donovan)







EEN REQUIEM VOOR PRINSEN



(EEN TROON VOOR ZUSTERS – BOEK 4)



MORGAN RICE


Morgan Rice



Morgan Rice is de #1 bestverkopende en USA Today bestverkopende auteur van de epische fantasy serie DE TOVENAARSRING, die bestaat uit zeventien boeken; van de #1 bestverkopende serie DE VAMPIERVERSLAGEN, die bestaat uit twaalf boeken; van de #1 bestverkopende serie DE SURVIVAL TRILOGIE, een post-apocalyptische actiethriller bestaande uit twee boeken; en van de epische fantasy serie KONINGEN EN TOVENAARS, die bestaat uit zes boeken; en van de nieuwe epische fantasy serie OVER KRONEN EN GLORIE. Morgans boeken zijn verkrijgbaar in audio en print edities, en vertalingen van de boeken zijn verkrijgbaar in meer dan 25 talen.



Morgan hoort graag van je, dus breng gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com om je in te schrijven voor de nieuwsbrief, een gratis boek te ontvangen, gratis giveaways te ontvangen, de gratis app te downloaden, op de hoogte te blijven van het laatste nieuws, en via Facebook en Twitter in contact te blijven!


Geselecteerde bijvalsbetuigingen voor Morgan Rice



“Als je dacht dat er geen reden meer was om te leven na het einde van DE TOVENAARSRING serie, dan had je het mis. Met DE OPKOMST VAN DE DRAKEN komt Morgan Rice wederom met wat een briljante nieuwe serie belooft te zijn. We worden verzwolgen door een fantasie over trollen en draken, moed, eer, magie en geloof in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om sterke personages neer te zetten, voor wie we op elke pagina juichen… Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van iedereen die houdt van een goed geschreven fantasy novel.”

--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“Een fantasy vol actie, die ongetwijfeld fans van Morgan Rice’s voorgaande novels zal bekoren, evenals fans van werken zoals THE INHERITANCE CYCLE van Christopher Paolini… Fans van Young Adult fictie zullen dit meest recente werk van Rice verslinden en smeken om meer.”

--The Wanderer, A Literary Journal (over De Opkomst van de Draken)



“Een fantasy waarbij elementen van mysterie en intriges in de verhaallijn zijn verweven. Een Zoektocht van Helden draait om moed en om het besef dat een levensdoel leidt tot groei, volwassenheid, en excellentie… Voor degenen die op zoek zijn naar stevige fantasy avonturen bieden de protagonisten en de actie een krachtige verzamelingen ontmoetingen die zich richten op Thors evolutie van een dromerig kind naar een jonge volwassene, met onmogelijke overlevingskansen… Het begin van een veelbelovende epische tienerserie.”

--Midwest Book Review (D. Donovan, eBook Reviewer)



“DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy.”

--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“In dit met actie gevulde eerste boek uit de epische Tovenaarsring serie (die nu 14 boeken bevat), stelt Rice de lezers voor aan de 14-jarige Thorgrin “Thor” McLeod, die ervan droomt om zich aan te sluiten bij de krijgsmacht van de Zilveren, de elite ridders die de koning dienen… Rice schrijft goed en de premisse is intrigerend.”

--Publishers Weekly


BOEKEN VAN MORGAN RICE



OLIVER BLUE EN DE SCHOOL VOOR ZIENERS

DE MAGISCHE FABRIEK (boek 1)

DE BOL VAN KANDRA (boek 2)



DE INVASIE KRONIEKEN

TRANSMISSIE (boek 1)



DE WEG VAN STAAL

ALLEEN DE WAARDIGE (boek 1)

ALLEEN DE DAPPERE (boek 2)

ALLEEN DE VOORBESTEMDE (boek 3)



EEN TROON VOOR ZUSTERS

EEN TROON VOOR ZUSTERS (boek 1)

EEN HOF VOOR DIEVEN (boek 2)

EEN LIED VOOR WEZEN (boek 3)

EEN REQUIEM VOOR PRINSEN (boek 4)



OVER KRONEN EN GLORIE

SLAAF, KRIJGER, KONINGIN (boek 1)

REBEL, GEVANGENE, PRINSES (boek 2)

RIDDER, ERFGENAAM, PRINS (boek 3)

OPSTANDELING, PION, KONING (boek 4)

SOLDAAT, BROEDER, TOVENAAR (boek 5)

HELD, VERRADER, DOCHTER (boek 6)

HEERSER, RIVAAL, BANNELING (boek 7)

OVERWINNAAR, VERLIEZER, ZOON (boek 8)



KONINGEN EN TOVENAARS

DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (boek 1)

DE OPKOMST VAN DE HELDHAFTIGE (boek 2)

DE ZWAARTE VAN EER (boek 3)

EEN SMIDSVUUR VAN MOED (boek 4)

EEN RIJK VAN SCHADUWEN (boek 5)

NACHT VAN DE DAPPEREN (boek 6)



DE TOVENAARSRING

EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (boek 1)

EEN MARS VAN KONINGEN (boek 2)

EEN LOT VAN DRAKEN (boek 3)

EEN SCHREEUW VAN EER (boek 4)

EEN GELOFTE VAN GLORIE (boek 5)

EEN AANVAL VAN MOED (boek 6)

EEN RITE VAN ZWAARDEN (boek 7)

EEN GIFT VAN WAPENS (boek 8)

EEN HEMEL VAN SPREUKEN (boek 9)

EEN ZEE VAN SCHILDEN (boek 10)

EEN BEWIND VAN STAAL (boek 11)

EEN LAND VAN VUUR (boek 12)

EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (boek 13)

EEN EED VAN BROEDERS (boek 14)

EEN DROOM VAN STERVELINGEN (boek 15)

EEN TOERNOOI VAN RIDDERS (boek 16)

DE GAVE VAN STRIJD (boek 17)



DE SURVIVAL TRILOGIE

ARENA ÉÉN: SLAVENDRIJVERS (boek 1)

ARENA TWEE (boek 2)

ARENA DRIE (boek 3)



VAMPIER, GEVALLEN

VOOR ZONSOPKOMST (boek 1)



DE VAMPIERVERSLAGEN

VERANDERD (boek 1)

GELIEFD (boek 2)

VERRADEN (boek 3)

VOORBESTEMD (boek 4)

BEGEERD (boek 5)

VERLOOFD (boek 6)

GEZWOREN (boek 7)

GEVONDEN (boek 8)


Wist je dat ik meerdere series heb geschreven? Als je ze nog niet allemaal hebt gelezen, klik dan op de onderstaande afbeelding om een serie starter te downloaden!






(http://www.morganricebooks.com/read-now/)


Wil jij ook gratis boeken?



Schrijf je in voor de e-mail lijst van Morgan Rice en ontvang 4 gratis boeken, 3 gratis kaarten, 1 gratis app, 1 gratis game, 1 gratis graphic novel, en exclusieve giveaways! Om je in te schrijven ga je naar:

www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com)



Copyright В© 2018 door Morgan Rice. Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur.

Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.

Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.


INHOUD



HOOFDSTUK EEN (#u1acb39f5-6b0d-5ae7-ad4a-0f4baf1fbfce)

HOOFDSTUK TWEE (#uda0e7912-bb9c-52e4-be4f-7222611faa35)

HOOFDSTUK DRIE (#u70edbb37-8b6b-5c79-9983-ed2ba22d254a)

HOOFDSTUK VIER (#u2b98d00a-9e51-5f3e-9e66-5a5925cd006f)

HOOFDSTUK VIJF (#u89151416-23a4-5218-9096-ba65f0e85c33)

HOOFDSTUK ZES (#ub02fb086-5b93-5ec1-8a39-bd872854fc25)

HOOFDSTUK ZEVEN (#u7be07383-8a85-510b-903a-5a0114d848e5)

HOOFDSTUK ACHT (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ELF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWAALF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VEERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWEEГ‹NTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEГ‹NTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIERENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENDERTIG (#litres_trial_promo)




HOOFDSTUK EEN


Kate sprintte in de richting van de haven waar Finnael haar over had verteld, sneller dan een ander had kunnen rennen, en ze bad dat ze op tijd zou zijn. Het visioen van haar zus die bleek en dood op de grond lag achtervolgde haar en dreef haar voorwaarts met alle snelheid die haar krachten haar konden geven. Sophia kon niet dood zijn.

Dat kon niet.

Kate zag de koninklijke soldaten in het dorp, die zich nu rond hun leider verzamelden. Onder andere omstandigheden zou Kate misschien gestopt zijn om tegen hen te vechten, alleen al vanwege de schade die de Weduwe had aangericht. Maar nu was er geen tijd. Ze rende naar de boten en probeerde het vaartuig te vinden waar Sophia in haar visioen op had gezeten.

Ze zag het voor zich liggen, een schip met twee masten een zeepaard op de boeg. Ze rende erheen, nam een sprong en landde lichtvoetig op het dek van het schip. Ze zag de zeemannen naar haar staren, en sommigen van hen reikten naar hun wapens. Als ze haar zus iets hadden aangedaan, zou ze hen stuk voor stuk doden. “Waar is mijn zus?” wilde ze weten. Haar woorden galmden over de kade.

Misschien zagen ze de gelijkenis, hoewel Kate korter en gespierder was dan Sophia, en haar haren jongensachtig kort waren geknipt. Ze wezen zwijgend naar de kajuit op de achterkant van het schip.

Terwijl ze erheen stormde zag Kate een grote, kalende, bebaarde man overeind krabbelen.

“Wat is hier gebeurd?” wilde ze weten. “Snel, ik denk dat mijn zus in gevaar is.”

“Sophia is jouw zus?” zei de man. Hij leek nog altijd verward doordat hij bewusteloos geslagen was door het een of ander. “Er was een man… Hij sloeg me. Je zus is in de kajuit.”

Kate aarzelde geen seconde. Ze liep naar de kajuit en trapte de deur zo hard in dat hij versplinterde. Binnen…

Ze zag een boskat in een hoek, groot en met een grijze vacht. Het dier gromde zachtjes. Ze zag Sebastian op zijn knieГ«n zitten met een dolk in zijn handen, die bijna tot aan zijn polsen onder het bloed zaten. Hij huilde, maar dat betekende niets. Een man kon net zo goed huilen van spijt, of van schuldgevoel.

Op de vloer naast hem zag Kate Sophia liggen. Ze lag doodstil, haar huid net zo grauw als in Kates visioen. Er lag een plas bloed op de vloer, en er zat een wond in haar borst die door slechts één wapen veroorzaakt kon zijn.

“Ze is dood, Kate,” zei Sebastian, die haar aankeek. “Ze is dood.”

“Jíj bent dood,” brulde Kate. Ze had Sebastian al eens verteld dat ze hem niet kon vergeven voor het feit dat hij Sophia pijn had gedaan. Maar dit ging veel verder. Hij had geprobeerd haar zus te vermoorden. Kate werd overspoeld door woede en stormde naar voren.

Ze sloeg Sebastian bij haar zus vandaan. Hij rolde overeind, het mes nog steeds in zijn hand. “Kate, ik wil je geen pijn doen.”

“Zoals je mijn zus pijn hebt gedaan?”

Kate gaf hem een trap in zijn maag en greep zijn arm vast, die ze ronddraaide tot het mes op de vloer kletterde. Hij slaagde erin zich los te trekken voor ze zijn arm brak, maar Kate was nog niet klaar met hem.

“Kate, ik heb dit niet gedaan, ik…”

“Leugenaar!” Ze rende naar voren, greep hem vast en smeet hem door de deuropening naar buiten, met net zoveel snelheid als met de kracht die de fontein haar had gegeven. Ze stormde met hem het zonlicht in, slaagde erin om Sebastians benen vast te grijpen en tilde hem op. Ze slingerde hem over de reling van het schip. Hij landde met zijn hoofd op de kade en bleef bewusteloos liggen.

Kate wilde achter hem aan springen. Wilde hem doden. Maar er was geen tijd. Ze moest terug naar Sophia.

“Als hij bijkomt,” zei Kate tegen de kapitein, “dood hem dan.”

“Ik zou het nu meteen doen,” zei de grote man, “maar ik moet dit schip in beweging zien te krijgen.”

Kate zag hem wijzen naar de koninklijke soldaten, die nu met een grimmige vastberadenheid op het schip af kwamen.

“Doe wat u kunt,” zei Kate. “Ik moet mijn zus helpen.”

Ze rende terug de kajuit in. Sophia lag te stil, er was te veel bloed. Kate zag haar borst niet bewegen. Alleen een geringe flikkering van gedachten vertelde Kate dat er nog iets van leven in haar zat. Kate knielde naast haar en probeerde zichzelf te kalmeren. Ze probeerde zich te herinneren wat Finnael de tovenaar haar had geleerd. Hij had een plant weer tot leven gewekt, maar Sophia was geen plant. Ze was Kates zus.

Kate reikte naar de plek vanbinnen waar ze de energie van dingen kon zien, de zachte gouden gloed rondom Sophia die nu nauwelijks nog zichtbaar was. Ze kon die energie voelen nu. Kate kon zich herinneren hoe het gevoeld had om energie aan de plant te onttrekken, maar dat was niet wat ze nu moest doen.

Ze reikte verder, zocht naar andere energiebronnen, naar de kracht die ze nodig had om dit te doen. Ze liet zichzelf verder zakken in een poging energie te vinden. Toen voelde Kate het; het ging verder dan de grenzen van deze ruimte, verder dan de beperkingen van haar eigen lichaam.

Het moment van verbinding was zo overweldigend dat Kate niet dacht dat ze het kon vasthouden. Het was te veel, maar als het betekende dat ze Sophia ermee kon redden, moest Kate een manier vinden. Ze greep naar de kracht om haar heen…

…en voelde het hele koninkrijk, al het leven, alle kracht. Kate kon de planten en de dieren voelen, de mensen en de dingen die oudere, vreemde krachten vertegenwoordigden. Kate kon alles voelen, en ze wist wat dit voor energie was: het was leven, het was magie.

Ze nam kracht zo voorzichtig als ze kon, in fragmenten, uit honderd verschillende plekken. Kate voelde een grasveld in de Ridings bruin worden, een paar bladeren vallen op de hellingen van Monthys. Ze nam slechts een minimale hoeveelheid energie van elke plek, omdat ze niet meer schade wilde veroorzaken.

Toch voelde het alsof ze probeerde een overstroming te bedwingen. Kate schreeuwde van de inspanning om alles onder controle te houden, maar ze hield zich staande. Ze moest wel.

Kate goot alle energie in Sophia. Ze probeerde het te reguleren, probeerde het te dwingen om te doen wat ze wilde dat het deed. Met de plant was het simpelweg een kwestie geweest van energie toevoegen, maar zou dat in dit geval ook werken? Kate hoopte het maar, want ze wist niet zeker of ze genoeg wist over wonden genezen om iets anders te kunnen doen. Ze gaf Sophia de energie die ze van de wereld had geleend. Ze verstevigde de dunne gouden lijn van haar leven, en probeerde hem sterker te maken.

Langzaam, zo langzaam dat het bijna niet waar te nemen was, zag Kate dat de wond zich begon te sluiten. Ze bleef doorgaan tot haar huid weer perfect was, maar ze had nog meer te doen. Het was niet genoeg om een perfect uitziend lijk te hebben. Ze bleef energie in haar zus gieten en hoopte dat het genoeg zou zijn.

Eindelijk zag ze dat Sophia’s borstkas weer begon te bewegen. Haar zus ademde zelfstandig, en voor het eerst voelde Kate dat ze niet zou sterven. Bij die gedachte werd ze overspoeld door opluchting. Sophia ontwaakte echter niet. Haar ogen bleven gesloten, hoe veel energie Kate ook gebruikte. Kate wist niet of ze de kracht nog veel langer vast kon houden. Ze liet het los en liet zich uitgeput op het dek vallen, alsof ze net een marathon had gerend.

Op dat moment hoorde ze het geschreeuw van een gevecht. Kate dwong zichzelf om overeind te komen, en het was niet makkelijk. Hoewel de energie die ze gebruikt had om Sophia te genezen niet van haarzelf afkomstig was geweest, had het nog altijd veel inspanning gekost om het te kanaliseren. Kate slaagde erin om op te staan, haar zwaard te trekken en naar de deur te lopen.

Ze zag soldaten in koninklijke uniformen aan boord komen, terwijl de zeemannen hun best deden om hen terug te drijven. Ze zag de kapitein aanvallen en een man met een lang mes neersteken, terwijl een andere zeeman een soldaat met een kloofmes van de reling duwde. Ze zag ook dat een van de bemanningsleden door het zwaard van een soldaat werd gedood, en een ander achteroverviel bij het schot van een pistool.

Kate strompelde naar voren en slaagde erin een soldaat in zijn oksel te steken, om vervolgens nog maar nauwelijks een klap van de achterkant van een musket te pareren. Ze struikelde en de man boog zich over haar heen. Hij draaide zijn wapen om, en ze keek naar de punt van de bajonet.

Toen hoorde Kate gegrom, en de boskat sprong langs haar heen. Het dier beukte tegen de man aan en zette haar tanden in zijn keel. Ze gromde en besprong een andere soldaat. Nu aarzelden ze, en ze begonnen zich terug te trekken.

Kate moest geknield blijven zitten en toekijken, want ze was te uitgeput om meer te doen. Toen ze een van de soldaten een pistool op de kat zag richten, trok ze een dolk en wierp hem. Het wapen ging af en hij viel achterover van het schip af.

Kate zag de kat over de reling springen, op de steigers, en een seconde later hoorde ze weer geschreeuw.

“Breng dit schip de zee op!” schreeuwde ze. “We zijn er geweest als we hier blijven!”

De bemanning ging meteen aan de slag, en Kate dwong zichzelf om weer op te staan en het gat op te vullen. Sommige bemanningsleden vochten, en ze leken wel verdedigers op een borstwering terwijl ze hun vijanden terugdreven. De boskat hapte en gromde en besprong de soldaten die aan boord kwamen. Ze maaide met haar klauwen en zette haar vlijmscherpe tanden in hen. Kate wist niet wanneer haar zus deze vriendin had gevonden, maar ze was zeker trouw. En dodelijk.

Als ze op volle kracht was geweest, had ze het in haar eentje tegen de soldaten kunnen opnemen. Ze had al moordend tussen hen door kunnen rennen. Maar nu kon ze nauwelijks de energie opbrengen om naast de zeemannen te vechten. Zij drongen langs Kate heen, alsof ze haar voor het gevecht probeerden te beschermen. Kate wilde dat ze zich gewoon concentreerden op het schip bij de steigers vandaan halen.

Langzaam kwam het schip in beweging. De zeemannen gebruikten roeispanen en lange palen om het van de kant te duwen, en Kate voelde het dek kraken onder hun inspanning. Een soldaat sprong naar het schip, maar hij haalde het niet en viel tussen de wal en het schip.

Onder zich, op de steigers, zag Kate dat de boskat nog altijd in gevecht was met de soldaten. Kate had het vermoeden dat haar zus niet zou willen dat haar vriendin werd achtergelaten. Bovendien had de boskat hen gered. Ze kon haar niet zomaar achterlaten.

“Je moet aan boord komen,” riep ze, en toen drong het tot haar door hoe stom het was om te verwachten dat het dier dat begreep. Dus ze riep haar laatste beetje kracht op en wikkelde de drang om aan boord te gaan in een beeld van het vertrekkende schip. Dat wierp ze naar het dier toe. De boskat draaide haar hoofd, snoof de lucht op, en rende op het schip af. Kate zag dat het dier haar spieren spande en sprong. Haar klauwen begroeven zich in het hout van het schip terwijl ze zich aan boord hees. Toen duwde ze haar kop tegen Kates hand en begon te spinnen.

Kate stapte naar achteren en voelde een stevige mast tegen haar rug. Ze liet zich op het dek vallen, want ze had geen kracht meer om te blijven staan. Maar dat deed er niet toe. Ze waren al een eind bij de steigers vandaan, en alleen een paar verspreide schoten markeerden de aanwezigheid van hun aanvallers.

Het was ze gelukt. Ze waren veilig, en Sophia leefde nog.

In elk geval voor nu.




HOOFDSTUK TWEE


Sebastian ontwaakte en voelde pijn. Totale, complete pijn. Het leek hem te omgeven, door hem heen te pulseren, elke fractie van zijn wezen te absorberen. Hij kon de kloppende kwelling in zijn schedel voelen, op de plek waar hij was gevallen. Maar er was nog een andere steeds terugkerende pijn, in zijn ribben. Iemand probeerde hem wakker te schoppen.

Hij keek op en zag Rupert op hem neerkijken, vanuit de enige hoek waar zijn broer niet op het gouden ideaal van een prins leek. Zijn gezichtsuitdrukking paste in elk geval niet bij dat ideaal. Hij zag eruit alsof hij vrolijk zijn keel zou hebben doorgesneden als hij iemand anders was geweest. Sebastian kreunde van de pijn en had het gevoel dat zijn ribben gebroken waren.

“Word wakker, jij nutteloze idioot!” snauwde Rupert. Sebastian kon de woede in zijn stem horen, zijn frustratie.

“Ik ben wakker,” zei Sebastian. Zelfs hij kon horen dat zijn woorden allesbehalve duidelijk waren. Er spoelde meer pijn over hem heen, vergezeld door een soort vage verwarring die voelde alsof hij met een hamer op zijn hoofd was geslagen. Nee, niet met een hamer; met de hele wereld. “Wat is er gebeurd?”

“Je bent door een meisje van een schip gegooid, dat is wat er is gebeurd,” zei Rupert.

Sebastian voelde de ruwe grip van zijn broer toen hij hem overeind trok. Toen Rupert hem losliet, wankelde Sebastian. Hij viel bijna weer, maar slaagde erin zichzelf staande te houden. Geen van de soldaten maakte aanstalten om hem te helpen, maar het waren dan ook mannen van Rupert, en ze hadden waarschijnlijk weinig medeleven voor Sebastian sinds hij aan hen was ontsnapt.

“Nu is het jóúw beurt om te vertellen wat er gebeurd is,” zei Rupert. “Ik heb dit dorp van boven tot onder uitgekamd, en ze hebben me uiteindelijk verteld dat dat het schip was dat je gelíéfde heeft genomen.” Hij deed het als een scheldwoord klinken. “Waar je vanaf bent gegooid door een meisje dat er hetzelfde uitzag als…”

“Haar zusje, Kate,” zei Sebastian. Hij herinnerde zich de snelheid waarmee Kate hem de kajuit uit had gegooid, haar woede. Ze had hem willen doden. Ze had gedacht dat hij…

Toen herinnerde hij het zich. Het beeld was genoeg om hem te doen zwijgen. Hij stond apathisch voor zich uit te staren, zelfs toen Rupert besloot dat het een goed idee was om hem een klap in zijn gezicht te geven. De pijn voelde slechts als een klein steentje op een hele berg van rotsen. Zelfs de kneuzingen die hij door Kate had opgelopen voelden als niets vergeleken met de ruwe krater van verdriet die zich vanbinnen dreigde te openen om hem te verzwelgen.

“Ik zei: wat is er gebeurd met het meisje dat je misleid heeft?” wilde Rupert weten. “Was ze daar? Is ze met de rest ontsnapt?”

“Ze is dood!” snauwde Sebastian zonder na te denken. “Is dat wat je wilde horen, Rupert? Sophia is dood!”

Het was alsof hij weer op haar neerkeek. Hij zag haar bleek en levenloos op de vloer van de kajuit liggen, in een plas bloed, de wond in haar borst gevuld door een dolk die zo dun en scherp was dat het net zo goed een naald had kunnen zijn. Hij kon zich herinneren hoe stil Sophia had gelegen. Ze had niet bewogen, hij had haar adem niet tegen zijn oor gevoeld toen hij die bij haar mond had gehouden.

Hij had zelfs de dolk eruit getrokken, in de stomme, instinctieve hoop dat het alles beter zou maken, hoewel hij wist dat verwondingen niet zo makkelijk ongedaan konden worden gemaakt. Het had de plas bloed alleen maar groter gemaakt, zijn handen ermee bedekt, en Kate ervan overtuigd dat hij haar zus had vermoord. Eigenlijk was het een wonder dat ze hem alleen maar van het schip had gegooid en hem niet in stukken had gehakt.

“Je hebt tenminste één ding goed gedaan door haar te vermoorden,” zei Rupert. “Het zou Moeder misschien zelfs helpen je te vergeven voor het feit dat je ervandoor bent gegaan. Je moet niet vergeten dat je slechts de reservebroer bent, Sebastian. De plichtsgetrouwe. Je kunt het je niet veroorloven om Moeder zo kwaad te maken.”

Op dat moment voelde Sebastian afschuw. Hij walgde van het feit dat zijn broer dacht dat hij Sophia ooit kwaad kon doen. Hij walgde ervan dat hij de wereld op die manier zag. Hij walgde van het feit dat hij familie was van iemand die de wereld als zijn speeltje zag, iemand die dacht dat iedereen lager stond dan hij, dat ze het maar moesten doen met de rollen die hij hen toewees.

“Ik heb Sophia niet vermoord,” zei Sebastian. “Hoe kun je nu denken dat ik óóit zoiets zou doen?”

Rupert keek hem zichtbaar verrast aan, waarna hij een teleurgestelde uitdrukking op zijn gezicht kreeg. “En ik maar denken dat je eindelijk een ruggengraat had gekregen,” zei hij. “Dat je had besloten om de plichtgetrouwe prins te worden die je pretendeert te zijn, en die hoer te dumpen. Ik had moeten weten dat je nog steeds compleet nutteloos was.”

Op dat moment viel Sebastian zijn broer aan. Hij beukte tegen Rupert aan en ze vielen met zijn tweeГ«n tegen de houten latten van de steigers. Sebastian eindigde bovenop, greep zijn broer vast en sloeg hem.

“Waag het niet om zo over Sophia te praten! Is het niet erg genoeg dat ze dood is?”

Rupert spartelde en kronkelde onder hem, kwam even boven en wist zelf ook een stoot uit te delen. Het gevecht ging maar door en door, en Sebastian voelde de rand van de steiger tegen zijn rug, een seconde voordat hij en Rupert in het water vielen.

Het sloot zich over hen heen terwijl ze vochten, en hun handen sloten zich bijna instinctief rond elkaars keel. Het kon Sebastian niet schelen. Hij had niets meer om voor te leven, niet nu Sophia er niet meer was. Misschien, als hij net zo koud en dood was als zij, zouden ze weer herenigd worden in wat er aan de andere kant van het masker des doods lag. Hij voelde Rupert naar hem schoppen, maar Sebastian kon dat kleine beetje pijn nauwelijks nog voelen.

Toen voelde hij handen naar hen graaien, en ze trokken hem uit het water. Hij had moeten weten dat Ruperts mannen tussenbeide zouden komen om hun prins te redden. Ze trokken Sebastian en Rupert aan hun armen en kleren uit het water en hesen hen het droge op, terwijl het koude water langs op de steigers druppelde.

“Laat me los,” eiste Rupert. “Nee, hou hem vast.”

Sebastian voelde handen rond zijn armen die hem vasthielden. Zijn broer sloeg hem hard in zijn maag, zo hard dat Sebastian dubbel zou zijn geklapt als de soldaten hem niet hadden vastgehouden. Hij zag het moment waarop zijn broer een mes trok, gekromd en vlijmscherp: een jachtmes; een vilmes.

Hij voelde de scherpte van de rand toen Rupert het tegen zijn gezicht drukte.

“Dacht je dat je me zomaar kon aanvallen? Ik ben het halve koninkrijk door gereden vanwege jou. Ik heb het koud, ik ben nat, en mijn kleren zijn geruïneerd. Misschien moet je gezicht dat ook maar zijn.”

Sebastian voelde dat zich een druppeltje bloed vormde onder de druk van het mes. Tot zijn verbazing stapte een van de soldaten naar voren.

“Uwe hoogheid,” zei hij, met een duidelijke toon van respect. “Ik heb het vermoeden dat de Weduwe wil dat haar zoons allebéí veilig thuiskomen.”

Sebastian voelde Rupert gevaarlijk stil worden, en even dacht hij dat hij het alsnog zou doen. In plaats daarvan trok hij het mes weg, en zijn woede verdween weer achter het masker van beleefdheid dat hij altijd droeg.

“Ja, je hebt gelijk, soldaat. Ik zou niet willen dat Moeder kwaad werd omdat ik een… misstap had begaan.”

Het was een onschuldige term om te gebruiken gezien hij enkele seconden eerder Sebastians gezicht aan stukken had willen snijden. Het feit dat hij zo snel kon wisselen bevestigde vrijwel alles dat Sebastian over hem had gehoord. Hij had altijd geprobeerd om de verhalen te negeren, maar het was alsof hij hier, en eerder, toen hij de tuinman bij het verlaten huis had gemarteld, de echte Rupert had gezien.

“Ik wil dat Moeder al haar woede voor jou bewaard, broertje,” zei Rupert. Hij sloeg Sebastian deze keer niet. Hij klopte hem alleen om zijn schouder, op een broederlijke manier die ongetwijfeld een act was. “Er zomaar vandoor gaan, tegen soldaten vechten. Een van hen vermoorden.”

Bijna te snel om te volgen draaide Rupert zich om en stak de soldaat die bezwaar had gemaakt door zijn keel. De man viel en greep naar de wond, zijn ogen net zo geschokt als die van de anderen.

“Laten we dit even duidelijk stellen,” zei Rupert met een dreigende stem. “Ik ben de kroonprins, en we zijn ver verwijdert van het Assemblee van Aristocraten met hun regeltjes en hun pogingen om hun meerderen in bedwang te houden. Hier worden mijn bevelen niet in twijfel getrokken! Is dat begrepen?”

Als hij iemand anders was geweest, was hij al snel door de andere soldaten uitgeschakeld. Maar de mannen mompelden instemmend. Ze wisten allemaal dat degene die het lef had een prins van het bloed aan te vallen, verantwoordelijk zou zijn voor het opnieuw aanwakkeren van de burgeroorlogen.

“Maak je geen zorgen,” zei Rupert terwijl hij het mes afveegde. “Ik maakte een grapje toen ik zei dat ik je gezicht aan flarden wilde snijden. Ik zal niet eens vertellen dat je die man hebt vermoord. Hij stierf in het gevecht bij het schip. Nu, bedank me.”

“Dank je,” zei Sebastian vlak, maar alleen omdat hij het vermoeden had dat het de beste manier was om nog meer geweld te voorkomen.

“Bovendien denk ik dat Moeder een verhaal over je nutteloosheid eerder zou geloven dan een verhaal over je moordlustigheid,” zei Rupert. “De zoon die wegliep, niet op tijd was, zijn liefje verloor en door een meisje in elkaar werd geslagen.”

Sebastian had hem nog een keer aangevallen als de soldaten hem niet nog steeds zo stevig vasthielden. Het was alsof ze het hadden verwacht. Misschien deden ze het wel om hem te beschermen.

“Ja,” zei Rupert, “je bent veel beter als tragisch figuur dan als hatelijk figuur. Je ziet er nu uit alsof je het verdriet zelve bent.”

Sebastian wist dat zijn broer het nooit zou begrijpen. Hij zou nooit begrijpen hoe het voelde om de pijn door zijn hart te voelen vreten, of dat het nog vele malen erger was dan de pijn van zijn verwondingen. Hij zou nooit verdriet voelen omdat hij iemand waarvan hij hield had verloren, want Sebastian wist zeker dat Rupert om niemand iets gaf behalve om zichzelf.

Sebastian had van Sophia gehouden, en pas nu ze er niet meer was begon hij te beseffen hoe veel. In de seconden dat hij haar zo stil en levenloos had zien liggen, zelfs in de dood beeldschoon, had hij gevoeld hoe groot het deel van zijn wereld was dat hem was afgenomen. Hij voelde zich als een geest uit een van de oude verhalen, leeg op de huls van vlees na die zijn verdriet omgaf.

De enige reden dat hij niet huilde was omdat hij zich zelfs daar te hol voor voelde. Wel, dat en omdat hij het zijn broer niet gunde om hem zo te zien.

Op dat moment zou hij de dood hebben verwelkomd als Rupert had doorgezet. Dat zou in elk geval een einde hebben gemaakt aan de oneindige pijn die zich om hem heen uit leek te strekken.

“Het is tijd dat je naar huis komt,” zei Rupert. “Je mag erbij zijn als ik verslag uitbreng van alles dat er is gebeurd. Moeder heeft me gestuurd om je terug te halen, dus dat is wat ik ga doen. Ik bind je vast aan een paard als het moet.”

“Dat hoeft niet,” zei Sebastian. “Ik ga wel.”

Hij zei het zachtjes, en toch was het genoeg om een triomfantelijke glimlach op het gezicht van zijn broer te toveren. Rupert dacht dat hij gewonnen had. De waarheid was dat het Sebastian gewoon niet kon schelen. Het was niet belangrijk meer. Hij wachtte tot een van de soldaten hem een paard bracht. Hij steeg op en dreef het dier met loodzware ledematen voorwaarts.

Hij zou naar Ashton gaan, en hij zou de prins zijn die zijn familie wilde dat hij was. Het maakte allemaal niets meer uit.

Niets deed er nog toe nu Sophia dood was.




HOOFDSTUK DRIE


Cora was nog nooit ergens zo dankbaar voor geweest toen de grond weer vlak begon te worden. Het voelde alsof zij en Emeline een eeuwigheid hadden gelopen, hoewel het haar vriendin weinig leek te doen.

“Hoe kun je gewoon blijven lopen alsof je niet moe bent?” vroeg Cora, terwijl Emeline stevig door beende. “Is het een soort magie?”

Emeline keek haar aan. “Het is geen magie, het is alleen… ik heb het grootste deel van mijn leven op de straten van Ashton doorgebracht. Als je liet zien dat je zwak was, hield je het nooit lang vol.”

Cora probeerde zich voor te stellen hoe het was om ergens te leven waar je risico op geweld liep als iemand zwakte toonde. Maar toen besefte ze dat ze dondersgoed wist hoe dat was.

“In het paleis waren het Rupert en zijn trawanten,” zei ze, “of de meisjes van adel die dachten dat ze je konden misbruiken, alleen omdat ze kwaad waren om iets anders.”

Ze zag Emeline haar hoofd schuin houden. “Ik had gedacht dat het wel beter was in het paleis,” zei ze. “Je hoefde in elk geval niet de bendes of de slavenhouders te ontwijken. Je hoefde niet nachtenlang in kolenkelders door te brengen zodat niemand je zou vinden.”

“Omdat ik al een contractarbeider was,” merkte Cora op. “Ik had niet eens een bed in het paleis. Ze waren in de veronderstelling dat ik wel een hoekje zou vinden om in te slapen. Dat, of een of andere aristocraat zou me mee naar bed nemen.”

Tot Cora’s verrassing sloeg Emeline haar armen om haar heen en knuffelde haar. Als er een ding was dat Cora tijdens hun reis had geleerd, was het dat Emeline doorgaans geen extravert persoon was.

“Ik zag ooit eens een aantal aristocraten, in de stad,” zei Emeline. “Ik dacht dat ze slimmer en beter waren dat de bendes, tot ik dichterbij kwam. Toen zag ik hoe een van hen een man verrot sloeg, gewoon omdat het kon. Ze waren precies hetzelfde.”

Het was vreemd dat ze dichter tot elkaar kwamen door hoe wreed hun levens waren geweest, maar Cora voelde zich hechter met Emeline verbonden dan voorheen. Het was niet alleen dat ze allebei veel dezelfde dingen hadden meegemaakt. Ze hadden nu ook al een tijd samen gereisd, en ze hadden nog een lange weg te gaan.

“Steenhuis zal er zijn,” zei Cora in een poging zowel haarzelf als Emeline te overtuigen.

“Dat zal het,” zei Emeline. “Sophia heeft het gezien.”

Het voelde vreemd om zo op Sophia’s gave te vertrouwen, maar de waarheid was dat Cora haar compleet vertrouwde. Ze vertrouwde Sophia met haar leven, en er was niemand met wie ze deze reis liever zou delen dan met Emeline.

Ze liepen verder, en naarmate ze verder naar het westen kwamen begonnen ze meer rivieren te zien, als netwerken van haarvaten die met grotere aderen verbonden waren. Al snel leek er net zo veel water als land te zijn, zodat de velden tussen de rivieren half-drijvende platformen leken, met mensen die werkten in de modder die elk moment in een moeras leek te kunnen veranderen. Het leek constant te regenen, en hoewel Cora en Emeline zo nu en dan een schuilplaats opzochten, liepen ze het grootste deel van de tijd door.

“Kijk,” zei Emeline, wijzend naar een van de rivieroevers. Het enige dat Cora in de eerste instantie zag was het riet langs de kant, hier en daar verstoord door de bewegingen van kleine dieren. Toen zag ze het bootje dat ondersteboven op de kant lag, als de huls van een gepantserd dier.

“Oh nee,” zei Cora. Ze kon wel raden wat Emeline van plan was.

Emeline legde een hand op haar arm. “Het is in orde. Ik ben goed met boten. Kom op, je zult ervan genieten.”

Ze leidde haar naar het bootje, en het enige dat Cora kon doen was achter haar aan lopen en stilletjes hopen dat er geen roeispanen bij lagen. Maar er was een peddel, en dat leek alles te zijn dat Emeline nodig had. Niet veel later zat ze in het bootje, en moest Cora erin springen of alleen op de oever achterblijven.

Het was sneller dan lopen, dat moest Cora toegeven. Ze gleden over de rivier als een kiezelsteentje dat door een grote reus was gegooid. Het was net zo ontspannend als het zitten op de wagen was geweest. Nog fijner, omdat ze toen steeds van de wagen af hadden moeten springen om het ding heuvels op te krijgen of het uit de modder te duwen. Emeline leek er ook van te genieten, en ze navigeerde het bootje door de veranderlijke rivier, die van een ruwe naar een rustige stroming ging en weer terug.

Cora zag het moment waarop het water veranderde, en ze zag de verandering in Emeline’s ogen.

“Er is… er is daar iets,” zei Emeline. “Iets machtigs.”

Wat hebben we hier? vroeg een stem Cora’s hoofd. Twee verse jonge dingen. Kom dichterbij, liefjes. Kom dichterbij.

Voor zich zag Cora… nou, ze wist niet echt wat ze zag. Eerst leek het een vrouw die bestond uit water, maar een seconde later leek het een paard. De drang om erheen te gaan was overweldigend. Het voelde alsof het daar veilig was.

Nee, het was meer dan dat; het voelde alsof thuis daar op haar wachtte. Het thuis dat ze altijd al gewild had, met warmte, een familie, veiligheid…

Dat is het. Kom naar me toe. Ik kan je alles geven dat je wilt. Je zult nooit meer alleen zijn.

Cora wilde het bootje naar voren sturen. Ze wilde ervan af duiken, om bij dat wezen te zijn dat zoveel beloofde. Ze stond al half, klaar om precies dat te doen.

“Wacht!” riep Emeline uit. “Het is een truc, Cora!”

Cora voelde iets rond haar geest zakken, een muur die oprees tussen haar en de belofte van veiligheid. Ze zag dat Emeline zich inspande, en ze wist dat zij het moest zijn die de kracht die aan hen trok met haar eigen talenten blokkeerde.

Nee, kom naar me toe, drong het ding aan, maar het was een verre echo van wat het was geweest.

Cora keek ernaar, nu echt. Ze zag het water wervelen; ze zag de stromingen eromheen, stromingen die iedereen zouden verdrinken die dwaas genoeg waren om erdoor heen te varen. Ze herinnerde zich oude verhalen over riviergeesten, kelpies. Het was het soort duistere magie dat ervoor had gezorgd dat de wereld zich tegen alle magie was gaan verzetten.

Ze zag dat het water onder hun boot begon te veranderen, en pas toen het door de stroming werd meegetrokken besefte ze wat er gaande was.

“Emeline!” schreeuwde ze. “Het trekt ons naar zich toe!”

Emeline zei niets. Ze trilde zichtbaar van de inspanning terwijl ze vocht tegen het wezen dat hen beiden dreigde te overweldigen. Dat betekende dat het op Cora aankwam. Ze greep naar de peddel en begon met alle kracht die ze in zich had naar de oever te peddelen.

Eerst leek het of er niets gebeurde. De stroming was te sterk, de aantrekkingskracht van de kelpie was te groot. Cora herkende die gedachten voor wat ze waren en zette ze uit haar hoofd. Ze hoefde niet tegen de stroming in te peddelen, ze moest alleen naar de kant zien te komen. Ze maaide met de peddel door het water en dwong het bootje met pure wilskracht de goede kant op.

Langzaam begon het van richting te veranderen, en kwamen ze steeds dichter bij de oever.

“Schiet op,” zei Emeline naast haar. “Ik weet niet hoe veel langer ik dit nog vol kan houden.”

Cora peddelde door, en het bootje leek centimeter voor centimeter te draaien, maar het bewoog. Ze kwamen dichterbij, nog dichterbij, tot het riet eindelijk binnen handbereik was. Cora greep een handvol riet vast en trok hun kleine vaartuig de laatste centimeters naar de kant toe. Toen sprong ze eruit en greep ze Emelines arm vast.

Ze trok haar vriendin de oever op, en zag hoe hun bootje door de stroming werd meegetrokken. Cora zag de kelpie ziedend uit het water omhoogkomen. Ze beukte op het kleine vaartuig in tot het versplinterde.

Zodra ze op het droge waren voelde Cora de druk op haar geest verminderen. Emeline snakte naar adem en krabbelde overeind. Het leek erop dat de kelpie op het droge geen vat op hen had. Het wezen dook nog een keer omhoog, om vervolgens uit het zicht te verdwijnen.

“Ik denk dat we veilig zijn,” zei Cora.

“Ze zag Emeline knikken. “Ik denk wel… dat we misschien beter een tijdje uit het water moeten blijven.”

Ze klonk uitgeput, dus Cora hielp haar bij de oever vandaan. Het duurde even voor ze een weg hadden gevonden, maar toen het zover was leek het niet meer dan logisch om die te volgen.

Ze liepen over de weg, en zagen nu meer mensen dan in het noorden. Cora zag vissers vanaf de rivier komen, boeren met wagens vol goederen. Ze zag steeds meer mensen, met ladingen stof of kuddes dieren. Er was zelfs een man die een zwerm eenden bij elkaar dreef, die als schapen voor hem uitrenden.

“Er moet hier ergens een reizigersmarkt zijn,” zei Emeline.

“We moeten erheen,” zei Cora. “Zij kunnen ons weer de goede weg naar Steenhuis wijzen.”

“Of ons vermoorden als heksen zodra we het vragen,” merkte Emeline op.

Toch volgden ze de anderen tot ze bij de markt kwamen. Die lag op een klein eiland te midden van de rivieren, die op een tiental verschillende plekken doorwaadbaar waren. Op het eiland zag Cora kraampjes en veiling plaatsen voor alles van goederen tot vee. Ze was dankbaar dat niemand probeerde om onvrijen te verkopen vandaag.

Zij en Emeline liepen richting het eiland en waadden door een van ondiepe delen. Ze hielden hun hoofd laag en probeerden zo veel mogelijk in de menigte op te gaan.

Cora merkte dat ze werd aangetrokken tot een stel acteurs die De Dans van St. Cuthbert opvoerden, hoewel het niet de serieuze versie was die ze weleens in het paleis had gezien. In deze versie zat veel meer vunzige humor en excuses voor zwaardgevechten. Het acteursgezelschap wist duidelijk wat het publiek wilde. Toen ze klaar waren bogen ze, en mensen begonnen titels van toneelstukken en sketches te roepen, hopend dat ze hun favoriete stuk wilden opvoeren.

“Ik weet nog steeds niet hoe we iemand kunnen vinden die de weg naar Steenhuis kent,” zei Emeline. “In elk geval niet zonder dat we onszelf aan de priesters verraden.”

Cora had daar ook al over nagedacht. Ze had een idee.

“Je ziet het als mensen erover denken, nietwaar?” vroeg ze.

“Misschien,” zei Emeline.

“Dan zorgen we dat ze erover gaan denken,” zei Cora. Ze wendde zich tot de acteurs. “En De Dochters van de Steenhoeder dan?” riep ze uit, hopend dat ze haar niet zouden zien in de mensenmassa.

Tot haar verrassing werkte het. Misschien omdat het een gewaagd, zelfs gevaarlijk toneelstuk was om te roepen: het verhaal over hoe de dochters van een steenhouwer heksen bleken te zijn en uiteindelijk een thuis vonden, ver vandaan bij de mensen die hen zouden opjagen. Het was het soort toneelstuk dat ervoor zou kunnen zorgen dat ze gearresteerd werden als ze het op de verkeerde plek opvoerden.

Maar ze voerden het op, in al hun glorie. Gemaskerde figuren symboliseerden de priesters die achter de jonge mannen aanrenden, die de rollen van de vrouwen speelden uit angst voor ongeluk. De hele tijd staarde Cora verwachtingsvol naar Emeline.

“Nou, denken ze aan Steenhuis?”

“Ja, maar dat betekent niet… wacht,” zei Emeline, die haar hoofd draaide. “Zie je die man daar, die wol verkoopt? Hij denkt aan de keer dat hij erheen ging om te handelen. Die vrouw… haar zus is erheen gegaan.”

“Dus je weet weer welke kant we op moeten?” vroeg Cora.

Ze zag Emeline knikken. “Ik denk dat we het wel kunnen vinden.”

Het was niet veel hoop, maar het was tenminste iets. Steenhuis was daar ergens, en daarmee ook het vooruitzicht op een veilige plek.




HOOFDSTUK VIER


Van bovenaf gezien zag de invasie eruit als een vleugel die zich om het land heen vouwde. De Kraaienmeester genoot ervan, en hij was waarschijnlijk de enige die zich in een positie bevond om het te waarderen. Zijn kraaien boden hem een perfect zicht terwijl zijn schepen naar de kust voeren.

“Misschien zijn er andere zieners,” zei hij tegen zichzelf. “Misschien zien de wezens op dit eiland wel wat er op hen afkomt.”

“Wat zei u, heer?” vroeg een jonge officier. Hij was scherp en blond, en zijn uniform glom van de inspanning van het poetsen.

“Niets waar jij je druk om hoeft te maken. Maak je klaar om aan land te gaan.”

De jonge man haastte zich weg met een huppel in zijn pas die te lang leek voor actie. Misschien dacht hij dat hij onkwetsbaar was omdat hij voor het Nieuwe Leger vocht.

“Uiteindelijk worden ze allemaal kraaienvoer,” zei de Kraaienmeester.

Maar vandaag niet, want hij had zijn landingsplaatsen zorgvuldig uitgekozen. Er waren delen van het continent aan de andere kant van het Meswater waar mensen bijna standaard op kraaien schoten, maar hier hadden ze die gewoonte nog niet. Zijn dieren hadden zich verspreid en hem de plekken laten zien waar verdedigers kanonnen en barricades hadden geplaatst ter voorbereiding van een invasie, de plekken waar ze mannen hadden verborgen en dorpen hadden versterkt. Ze hadden een netwerk van verdedigingswerken die een hele invasiemacht hadden moeten opslokken, maar de Kraaienmeester had de gaten die erin zaten gezien.

“Begin,” commandeerde bij. Er werd op jachthoorns geblazen, en het geluid verspreidde zich over de golven. Er werden landingsboten neergelaten, en een tij van mannen spoelde over de kust. Ze deden het zo stil mogelijk, want een speler verkondigde niet waar hij zijn pionnen neer wilde zetten. De mannen verspreidden zich snel en brachten kanonnen en voorraden met zich mee.

Nu begon het geweld echt, exact zoals hij gepland had. Mannen slopen om de hinderlagen van zijn vijanden heen om hen van achteren aan te vallen, en ze vielen de verborgen strijdmachten aan. Vanaf deze afstand zou het onmogelijk moeten zijn om het geschreeuw van de stervenden of zelfs het musketvuur te kunnen horen, maar zijn kraaien gaven alles aan hem door.

Hij zag tientallen beelden tegelijk, en het geweld bloeide op in een pluriforme chaos, zoals het altijd deed in de momenten na de start van een conflict. Hij zag zijn mannen een strand op rennen en met maaiende zwaarden de confrontatie met een groep boeren aangaan. Hij zag paarden aan land gaan terwijl een strijdmacht vocht om hun positie te behouden, tegen een militie die bewapend was met landbouwwerktuigen. Hij zag zowel de slachtpartijen als de zwaarbevochten heldhaftigheid, hoewel het lastig was onderscheid tussen de twee te maken.

Door de ogen van zijn kraaien zag hij hoe een groep ruiters zich een eindje landinwaarts verzamelde, hun borstplaten glimmend in de zon. Ze waren met genoeg om een gat in zijn zorgvuldig gecoördineerde web van landingsplaatsen te creëren, en hoewel de Kraaienmeester betwijfelde of ze wisten waar ze moesten aanvallen, kon hij het risico niet nemen.

Hij breidde zijn concentratie uit en gebruikte zijn kraaien om een geschikte officier te vinden die in de buurt was. Tot zijn eigen vermaak vond hij de jonge man die eerder zo enthousiast was geweest. Hij concentreerde zich en spande zich in om een van de dieren zijn woorden mee te geven, in plaats van alleen maar door zijn ogen te kijken.

“Er zijn ruiters ten noorden van je,” zei hij. Hij hoorde de krakende stem van de kraai terwijl het dier zijn woorden herhaalde. “Cirkel naar de bergrug in het westen en onderschep hun aanval.”

Hij wachtte niet op een antwoord, maar stuurde de kraai weer de lucht in om van bovenaf toe te kijken terwijl zijn mannen hem gehoorzaamden. Dit was wat zijn talent hem gaf: de vaardigheid om meer te zien, om zijn bereik groter te maken dan dat van een gewone man. De meeste bevelhebbers werden opgeslokt door de mist van de strijd, of gehinderd door boodschappers die niet snel genoeg waren. Hij kon net zo makkelijk een leger aansturen als dat een kind zijn tinnen soldaatjes over een tafel bewoog.

Onder zijn cirkelende vogel zag hij de cavalerie naderen, die eruitzag als een elegant leger uit een legende. Hij hoorde het knallen van musketten en zag de wachtende soldaten op hen af stormden en hun sprookjesachtige aanval veranderden in een nachtmerrie van bloed en dood, pijn en plotselinge angst. De Kraaienmeester zag de ene na de andere man neergaan. Ook de jonge officier, die door een verdwaald zwaard in zijn keel werd geraakt.

“Allemaal kraaienvoer,” zei hij. Het deed er niet toe; die kleine strijd was gewonnen.

Hij zag een lastigere strijd rondom de duinen die naar een klein dorpje leidden. Een van zijn commandanten was niet snel genoeg geweest met het opvolgen van zijn orders, wat betekende dat de verdedigers hun hielen in het zand hadden gegraven en de route naar hun dorp wisten te behouden, zelfs tegen de grotere strijdmacht. De Kraaienmeester rekte zich uit en klauterde in een landingsboot.

“Naar de kust,” zei hij wijzend.

De mannen die bij hem waren gingen aan het werk met de snelheid die kwam van een lange training. Terwijl hij dichterbij kwam bekeek de Kraaienmeester de voortgang van de strijd. Hij hoorde het geschreeuw van de stervenden en zag zijn strijdmachten de ene na de andere groep verdedigers overweldigen. Het was duidelijk dat de Weduwe het bevel tot verdediging van haar koninkrijk had gegeven, maar dat was niet goed genoeg.

Ze bereikten de kust, en de Kraaienmeester beende door de strijd alsof hij een wandelingetje maakte. Zijn mannen hielden zich laag, hun musketten geheven terwijl ze om zich heen keken voor dreigingen, maar hij liep rechtop. Hij wist waar zijn vijanden waren.

Al zijn vijanden. Hij kon de macht van dit land al voelen, en hij voelde de beweging terwijl een aantal van de meer gevaarlijke dingen die er zaten op zijn aankomst reageerden. Ze mochten voelen dat hij eraan kwam. Ze mochten vrezen voor wat er komen ging.

Een kleine groep vijandelijke soldaten sprong op vanuit hun schuilplaats achter een omgekeerde boot, en er was geen tijd meer om na te denken, alleen om te handelen. In een soepele beweging trok hij een lang duelleerzwaard en een pistool. Hij schoot een van de verdedigers in het gezicht en stak zijn zwaard door een ander. Hij ontweek een aanval, sloeg met een dodelijke kracht terug, en bleef in beweging.

Voor hen lagen de duinen, en daarachter lag het dorp. Nu kon de Kraaienmeester het geweld horen zonder dat hij zijn dieren nodig had. Hij hoorde met gekletter van zwaarden en het gedonder van musketten en pistolen met zijn eigen oren. Hij zag de mannen met elkaar worstelen. Zijn kraaien lieten hem de plekken zien waar verdedigers knielden of lagen, hun wapens klaar om af te gaan bij alles dat bewoog.

Hij stond daar in het midden en daagde hen uit om op hen te vuren.

“Jullie hebben één kans om te overleven,” zei hij. “Ik heb dit strand nodig, en ik ben bereid jullie ervoor te betalen met jullie levens en die van jullie gezinnen. Leg je wapens neer en vertrek. Of beter, sluit je bij mijn leger aan. Doe het, en je blijft leven. Vecht door, en ik zal ervoor zorgen dat jullie huizen geplunderd worden.”

Hij stond daar, wachtend op een antwoord. Hij kreeg het toen er een schot klonk. De pijn en impact beukte zo hard door hem heen dat hij wankelde en op een knie viel. Maar op dat moment was er teveel dood om hem heen om hem zo makkelijk tegen te houden. De kraaien werden goed gevoed vandaag, en hun kracht zou alles genezen dat hem niet direct doodde. Hij duwde kracht in de wond, die zich sloot terwijl hij weer ging staan.

“Het zij zo,” zei hij, en hij stormde voorwaarts.

Normaal gesproken deed hij dit niet. Het was een dwaze manier van vechten; een oude manier die niets te maken had met goedgeorganiseerde legers of efficiГ«nte tactieken. Hij bewoog met alle snelheid die zijn gave hem gaf, ontwijkend en rennend terwijl hij de afstand verkleinde.

Hij doodde de eerste man zonder te stoppen, boorde zijn zwaard diep door hem heen en rukte het los. Hij trapte de volgende tegen de grond en maakte hem af met een slag van zijn zwaard. Hij griste het musket van de man met een hand van de grond en vuurde, terwijl hij het zicht van zijn kraaien gebruikte om te weten waarheen hij moest richten.

Hij stormde naar voren, in een cluster van mannen die zich achter een zandbarricade hadden verborgen. Tegen zijn trage strijdmachten waren ze misschien genoeg geweest om hen te vertragen en tijd te winnen voor hulptroepen. Tegen zijn wilde aanval maakte het geen verschil. De Kraaienmeester sprong over de zandmuur midden tussen zijn vijanden, en sneed alle kanten op.

Zijn mannen zouden hem volgen wist hij, ook al kon hij het zich niet veroorloven om voor hen door de ogen van zijn kraaien te kijken. Hij had het te druk met het pareren van zwaarden en bijlen, en sloeg met venijnige efficiГ«ntie terug.

Nu waren zijn mannen er. Ze stroomden als het opkomende tij over de zandbarricades heen. Ze stierven daarbij, maar dat was niet belangrijk voor hen, zolang ze maar bij hun leider waren. Het was waar de Kraaienmeester op gerekend had. Ze toonden verrassend veel loyaliteit voor mannen die voor hem weinig meer waren dan kraaienvoer.

Met hun aantallen achter zich duurde het niet lang voor de verdedigingstroepen dood waren, en de Kraaienmeester stuurde zijn mannen richting het dorp.

“Ga,” zei hij. “Slacht ze af voor hun ongehoorzaamheid.”

Hij sloeg de rest van de aankomende troepen nog een paar minuten gade, maar er leken geen andere grote knelpunten meer te zijn. Hij had zijn plek goed gekozen.

Tegen de tijd dat de Kraaienmeester het dorp bereikte, stond het al gedeeltelijk in de fik. Zijn mannen bewogen zich door de straten en staken alle dorpelingen die ze tegenkwamen neer. De meesten dan. De Kraaienmeester zag een van hen een jonge vrouw het dorp uit sleuren, en de soldaat genoot zichtbaar van haar angst.

“Waar ben je mee bezig?” vroeg hij toen hij dichterbij kwam.

De man staarde hem geschokt aan. “Ik… ik zag deze, mijn heer, en ik dacht—”

“Je dacht dat je haar wel voor jezelf kon houden,” maakte de Kraaienmeester zijn zin af.

“Nou, ze zou een goede prijs opleveren op de juiste plek.” De soldaat toonde een glimlach die gemaakt leek om hen beiden deel van een of andere grote samenzwering te maken.

“Ik snap het,” zei hij. “Maar daar had ik geen bevel toe gegeven. Of wel?”

“Mijn heer—” begon de soldaat, maar de Kraaienmeester had al een pistool tevoorschijn gehaald. Hij vuurde van zo’n korte afstand dat het gezicht van de man compleet werd verwoest door de impact. De jonge vrouw naast hem leek te geschokt om zelfs maar te schreeuwen.

“Het is belangrijk dat mijn mannen leren om naar mijn bevelen te handelen,” zei de Kraaienmeester tegen de vrouw. “Er zijn plekken waar ik toesta om gevangenen te nemen, en plekken waar wordt afgesproken dat niemand behalve de begaafden iets wordt aangedaan. Het is belangrijk dat er discipline is.”

De vrouw keek hoopvol, alsof ze, ondanks de plunderingen in het dorp, dacht dat dit allemaal een fout was. Ze bleef zo kijken tot het moment waarop de Kraaienmeester zijn zwaard door haar hart boorde, de steek zeker en snel, waarschijnlijk zelfs pijnloos.

“In dit geval gaf ik je mannen een keus, en zij hebben een keus gemaakt,” zei hij terwijl ze naar het wapen greep. Hij trok het zwaard uit haar lichaam, en ze viel. “Het is een keus die ik een groot deel van dit koninkrijk wil geven. Misschien dat de anderen een meer verstandige beslissing nemen.”

Terwijl de slachting zich voortzette keek hij om zich heen. Hij voelde geen genoegen of ongenoegen, slechts een soort gelijke bevrediging om een taak die volbracht was. Een stap, tenminste. Want dit was tenslotte niets meer dan de bezetting van een dorp.

Er zouden er nog veel meer volgen.




HOOFDSTUK VIJF


Weduwe Koningin Mary van het Huis van Flamberg zat in de grote zaal van het Assemblee van Aristocraten en probeerde niet te verveeld te lijken op haar troon, terwijl de zogenaamde vertegenwoordigers van haar mensen praatten en praatten.

Normaal gesproken zou het niet uitgemaakt hebben. De Weduwe had zich de kunst om onverstoorbaar en vorstelijk te lijken terwijl de grote facties ruzieden, al lang geleden eigen gemaakt. Normaal gesproken liet ze de populisten en traditionalisten zich uitsloven voor ze begon te spreken. Maar vandaag duurde dat langer dan gewoonlijk, wat betekende dat het altijd aanwezige benauwde gevoel in haar longen steeds erger werd. Als ze dit niet snel afwikkelde, zouden deze dwazen misschien het geheim ontdekken dat ze zo hard verborgen probeerde te houden.

Maar er was geen haast. De oorlog was aangebroken, wat betekende dat iedereen de kans wilde om te spreken. Wat nog erger was, ze wilden antwoorden die ze niet had.

“Ik wens slechts mijn eerbare vrienden te vragen of het feit dat er vijanden op onze kust zijn geland een indicatie is van een breder regeringsbeleid van het negeren van de militaire capaciteiten van ons land,” vroeg Heer Hawes van Briarmash.

“De eerbare heer is zich goed bewust van de redenen dat dit Assemblee terughoudend is als het aankomt op een gecentraliseerd leger,” antwoordde Heer Branston van Hoger Vereford.

Ze babbelden verder en haalden oude politieke onenigheden naar boven terwijl de meer letterlijke conflicten dichterbij kwamen.

“Als ik u op de situatie mag wijzen, zodat dit Assemblee mij niet kan beschuldigen van het negeren van mijn plicht,” zei Generaal Heer Guise Burborough. “De troepen van het Nieuwe Leger zijn op onze zuidoostelijke kust gearriveerd en hebben de verdedigingswerken die we daar hebben geplaatst omzeild. Ze naderen op een hoog tempo en overweldigen de verdedigingstroepen die proberen hen tegen te houden. Ze branden dorpen af. Er zijn nu al talloze vluchtelingen die lijken te denken dat wij hen huisvesting moeten verstrekken.”

Het was vermakelijk, dacht de Weduwe, dat de man het feit dat mensen voor hun levens vluchtten, kon laten klinken als ongewenste familieleden die te lang wilden blijven.

“Hoe zit het met de voorbereidingen rondom Ashton?” wilde Graham, Markies van de Shale, weten. “Ik neem aan dat ze deze kant op komen? Kunnen we de muren beveiligen?”

Dat was het antwoord van een man die niets afwist van kanonvuur, dacht de Weduwe. Ze zou hardop gelachen hebben als ze zich niet zo benauwd had gevoeld. Zoals het was kon ze alleen maar haar passieve gezichtsuitdrukking behouden.

“Ze komen hierheen,” antwoordde de generaal. “Voor de maand voorbij is, moeten we ons hebben voorbereid op een belegering. Men is al bezig met de constructie van grondwerken.”

“Overwegen we om de mensen op het pad van het leger te evacueren?” vroeg Heer Neresford. “Moeten we de mensen in Ashton adviseren om naar het noorden te vluchten? Moet tenminste onze koningin overwegen om zich naar haar landgoederen terug te trekken?”

Het was apart; de Weduwe had nooit gedacht dat hij het soort persoon was dat zich om haar welzijn bekommerde. Hij was altijd een van de eersten die tegen haar voorstellen stemde.

Ze besloot dat het tijd was om te spreken, nu ze dat nog kon. Ze ging staan, en het werd stil in de zaal. Hoewel de adel voor hun Assemblee had gevochten, luisterden ze nog altijd naar haar.

“Het bevelen van een evacuatie zou paniek veroorzaken,” zei ze. “Er zal geplunderd worden, en sterke mannen die anders hun woningen zouden verdedigen, zullen vluchten. Ik blijf ook hier. Dit is mijn thuis, en ik zal niet vluchten vanwege een bende vijanden.”

“Het is allesbehalve een bende, Uwe Majesteit,” merkte Heer Neresford op. Alsof de adviseurs van de Weduwe haar niet op de hoogte hadden gesteld van de omvang van de oprukkende strijdmacht. Misschien ging hij er gewoon vanuit dat zij, als vrouw zijnde, niet genoeg van oorlog afwist om het te begrijpen. “Hoewel ik er zeker van ben dat het Assemblee graag wil horen over uw plannen om hen te verslaan.”

De Weduwe staarde hem onbewogen aan, hoewel het lastig was nu haar longen voelden alsof ze elk moment in een hoestbui kon uitbarsten.

“Zoals de eerbare heren weten,” zei ze, “heb ik er bewust voor gekozen om me niet te veel te bemoeien met de legers van het koninkrijk. Ik zou jullie niet het oncomfortabele idee willen geven dat ik nu de leiding heb.”

“Ik weet zeker dat we dat voor deze ene keer door de vingers kunnen zien,” zei de heer, alsof hij de macht had om haar te vergeven of te veroordelen. “Wat is uw oplossing, Uwe Majesteit?”

De Weduwe haalde haar schouders op. “Ik wilde graag beginnen met een huwelijk.”

Ze stond daar, wachtend tot de furore weer zou afzwakken en de verschillende facties binnen het Assemblee niet meer tegen elkaar schreeuwden. De royalisten juichten, de antimonarchisten klaagden over de verspilling van geld. De militaire leden waren in de veronderstelling dat ze hen negeerde, terwijl degenen uit de uithoeken van het koninkrijk wilden weten wat het allemaal voor hun mensen betekende. De Weduwe zei niets tot ze zeker wist dat ze hun aandacht had.

“Luister nu naar jezelf. Jullie kwebbelen als bange kinderen,” zei ze. “Hebben jullie docenten en gouvernantes jullie dan niets geleerd over de geschiedenis van onze natie? Hoe vaak hebben buitenlandse vijanden wel niet getracht om ons land te claimen, jaloers op de schoonheid en rijkdom ervan? Zal ik ze even voor jullie opsommen? Zal ik jullie vertellen over het falen van de Havvers Oorlogsvloot, de Invasie van de Zeven Prinsen? Zelfs gedurende onze burgeroorlogen werden de vijanden die kwamen altijd weer teruggedreven. Het is duizend jaar geleden sinds iemand dit land heeft weten te veroveren, en toch raken jullie in paniek omdat een paar man zich door onze eerste verdedigingslinie heen hebben weten te werken.”

Ze keek rond en zette hen te schande als kinderen.

“Ik kan onze mensen niet veel geven. Ik kan geen leiding geven zonder jullie steun, en terecht.” Ze wilde niet dat ze nu over haar macht zouden gaan kibbelen. “Maar ik kan hen wel hoop geven. Daarom wil ik vandaag, in dit Assemblee, een evenement aankondigen dat hoop voor de toekomst biedt. Ik wens het naderend huwelijk aan te kondigen van mijn zoon Sebastian met Vrouwe d’Angelica, Markiezin van Sowerd. Wil iemand daar bezwaar tegen maken?”

Dat bleek niet het geval, hoewel ze het vermoeden had dat dat voornamelijk kwam doordat ze compleet verbijsterd waren door de aankondiging. Het kon de Weduwe niet schelen. Ze liep de ruimte uit, omdat haar eigen voorbereidingen belangrijker waren dan de zaken die ze in haar afwezigheid zouden bespreken.

Er was nog steeds zoveel te doen. Ze moest ervoor zorgen dat er met de dochters van de Danses werd afgerekend, ze moest voorbereidingen treffen voor de bruiloft—

Ze werd door de hoestbui overvallen, ondanks het feit dat ze het tijdens haar toespraak al had voelen aankomen. Toen ze bloed op haar zakdoek zat, wist de Weduwe dat ze vandaag teveel van zichzelf had gevergd. Dat, en daarbij gingen de dingen sneller dan ze wilde.

Ze moest de zaken hier afhandelen. Ze zou het koninkrijk voor haar zoons verzekeren, en het tegen alle dreigingen beschermen, van binnen en buiten. Ze zou ervoor zorgen dat haar bloedlijn zich voorzette. Ze zou ervoor zorgen dat al het gevaar geГ«limineerd werd.

Maar eerst was er iemand die ze moest zien.



***



“Sebastian, het spijt me zo,” zei Angelica, en ze onderbrak zichzelf met een frons. Dat was niet goed. Te gretig, te opgewekt. Ze moest het nog een keer proberen. “Sebastian, het spijt me zo.”

Beter, maar nog steeds niet helemaal zoals het moest zijn. Ze bleef oefenen terwijl ze door de gangen van het paleis liep, wetend dat het perfect moest zijn als de tijd kwam om het daadwerkelijk tegen hem te zeggen. Ze moest zorgen dat Sebastian begreep dat ze zijn pijn voelde, want dat medeleven was de eerste stap naar het veroveren van zijn hart.

Het zou makkelijker geweest zijn als ze iets anders dan vreugde had gevoeld bij de gedachte dat Sophia er niet meer was. Alleen al de herinnering aan het mes dat haar lichaam in gleed toverde een glimlach op haar gezicht die ze niet aan Sebastian mocht laten zien als hij terug was.

Dat zou niet lang meer duren. Angelica was eerder thuisgekomen door heel hard te rijden, maar ze twijfelde er niet aan dat Rupert, Sebastian en de anderen spoedig terug zouden keren. Ze moest klaar zijn als het moment daar was, want het had geen zin om met Sophia af te rekenen als zij de leegte die ze achterliet niet kon opvullen.

Op dit moment was Sebastian echter niet degene waar ze zich druk om moest maken. Ze stond voor de vertrekken van de Weduwe en haalde diep adem terwijl de wachters haar gadesloegen. Toen ze zwijgend de deuren openden, toverde Angelica haar meest opgewekte glimlach op haar gezicht en liep naar binnen.

“Vergeet niet dat je hebt gedaan wat ze wilde,” zei Angelica tegen zichzelf.

De Weduwe wachtte op haar, gezeten op een comfortabele stoel. Ze dronk een of andere kruidenthee. Deze keer herinnerde Angelica zich om diep te buigen, en het leek erop dat Sebastians moeder niet in de stemming was voor spelletjes.

“Sta op, alsjeblieft, Angelica,” zei ze op een verrassend milde toon.

Toch was het logisch dat ze tevreden leek. Angelica had alles gedaan dat haar gevraagd was.

“Ga daar zitten,” zei de oudere vrouw, gebarend naar een plek naast haar. Het was beter dan voor haar te moeten knielen, hoewel het feit dat ze zo gecommandeerd werd nog steeds voelde als een grindkorrel tegen Angelica’s ziel. “Nu, vertel me over je reis naar Monthys.”

“Het is gedaan,” zei Angelica. “Sophia is dood.”

“Weet je dat zeker?” vroeg de Weduwe. “Heb je haar lichaam gecontroleerd?”

Angelica fronste bij de vragende toon in haar stem. Was er dan niets goed genoeg voor deze oude vrouw?

“Ik moest zien te ontsnappen voor ik dat kon doen, maar ik heb haar neergestoken meteen stiletto dat doordrenkt was met het meest venijnige vergif dat ik had,” zei ze. “Niemand had het kunnen overleven.”

“Nou,” zei de Weduwe, “ik hoop dat je gelijk hebt. Mijn spionnen zeggen dat haar zusje is verschenen?”

Angelica voelde haar ogen groot worden. Ze wist dat Rupert nog niet terug was, dus hoe kon de Weduwe al zo snel zo veel gehoord hebben? Misschien had hij een vogel vooruitgestuurd.

“Dat klopt,” zei ze. “Ze is weggevaren met het lijk van haar zus, op een boot die richting Ishjemme ging.”

“Naar Lars Skyddar, ongetwijfeld,” mompelde de Weduwe. Dat was ook een kleine schok voor Angelica. Hoe konden arme meisjes als Sophia en haar zusje nu iemand als de machthebber van Ishjemme kennen?

“Ik heb gedaan wat u wilde,” zei Angelica. Zelfs voor haar klonk dat defensief.

“Verwacht je nu lof?” vroeg de Weduwe. “Een beloning misschien? Een of andere onbeduidende titel om aan je collectie toe te voegen?”

Angelica hield er niet van als er op die manier tegen haar gepraat werd. Ze had alles gedaan wat de Weduwe van haar gevraagd had. Sophia was dood, en Sebastian zou spoedig thuis zijn, klaar om haar te accepteren.

“Ik heb je huwelijk zojuist aan het Assemblee van Aristocraten aangekondigd,” zei de Weduwe. “Ik denk dat het trouwen met mijn zoon wel volstaat als beloning.”

“Zeker weten,” zei Angelica. “Maar zal Sebastian me deze keer accepteren?”

De Weduwe strekte haar arm uit, en Angelica moest zichzelf bedwingen om niet ineen te duiken toen de oude vrouw over haar wang streek.

“Ik weet zeker dat ik heb gezegd dat dat jouw taak was. Leid hem af. Verleid hem. Ga voor hem op je knieën en smeek, als het moet. Mijn rapporten zeggen dat hij ziek van verdriet is als hij thuiskomt. Jouw taak is om ervoor te zorgen dat hij dat allemaal vergeet. Niet mijn taak, maar die van jou. Doe wat je moet doen, Angelica.” De Weduwe haalde haar schouders op. “Vertrek nu. Ik heb dingen te doen. Ik moet er bijvoorbeeld zeker van zijn dat je Sophia echt hebt vermoord.”

Het ontslag was abrupt genoeg om onbeschoft te zijn. Bij een ander zou het genoeg zijn geweest om vergelding te rechtvaardigen. Bij de Weduwe was er echter niets dat Angelica kon doen, en dat maakte het alleen maar erger.

Toch zou ze doen wat de oude vrouw van haar vroeg. Ze zou Sebastian de hare maken. Ze zou spoedig bij de koninklijke familie horen, en die verheffing zou meer dan genoeg zijn.

Maar de onzekerheid van de Weduwe over Sophia knaagde aan haar. Angelica had haar vermoord; ze wist het zeker, maar…

Maar het kon geen kwaad om te kijken wat ze kon achterhalen over de gebeurtenissen in Ishjemme, gewoon om het zeker te weten.

Ze had daar tenslotte nog een vriend.




HOOFDSTUK ZES


Sophia kon het ritmische deinen van het schip onder zich voelen, maar het voelde ver weg, ergens op het randje van haar bewustzijn. Tenzij ze zich concentreerde, kon ze zich niet herinneren dat ze ooit op een schip was geweest. Ze kon het zeker niet vinden, hoewel het de laatste plek was die ze zich kon herinneren.

Ze leek op een schimmige plek te zijn, gevuld met een mist die wervelde en kringelde. Gebroken licht filterde erdoorheen, zodat het meer leek op de geest van een zon dan op wat het echt was. In de mist had Sophia geen idee waar ze was, of welke kant ze op moest.

Toen hoorde ze het geschreeuw van een kind dat door de mist heen leek te snijden.

Haar instinct vertelde haar dat het haar kind was, en dat ze het moest zien te vinden. Zonder te aarzelen begon Sophia door de mist te rennen.

“Ik kom eraan,” verzekerde ze haar kind. “Ik zal je vinden.”

Het kind bleef huilen, maar het geluid werd nu door de mist vervormd waardoor het leek of het van alle kanten tegelijk kwam. Sophia koos een richting, maar het leek of elke richting die ze koos de verkeerde was. Ze kwam niet dichterbij.

De mist glinsterde, en er leken zich scenes om haar heen te vormen, als toneelstukken op een podium. Sophia zag zichzelf schreeuwen tijdens de bevalling. Haar zusje hield haar hand vast terwijl ze een leven op de wereld zette. Ze zag hoe ze dat kind in haar armen hield. Ze zag zichzelf dood, met een arts die naast haar stond.

“Ze was niet sterk genoeg na de aanval,” zei hij tegen Kate.

Dat kon niet kloppen. Het kon niet waar zijn als de andere scenes waar waren. Het kon gebeuren.

“Misschien is het allemaal niet echt. Misschien is het alleen je verbeelding. Of misschien zijn het mogelijkheden, en staat er nog niets vast.”

Sophia herkende Angelica’s stem onmiddellijk. Ze draaide zich met een ruk om en zag haar daar staan, een bloederig mes in haar hand.

“Je bent niet hier,” zei Sophia. “Dat kan niet.”

“Maar je kind kan hier wel zijn?” vroeg ze.

Ze deed een stap naar voren en stak Sophia neer. De kwelling schoot als vuur door haar heen. Sophia schreeuwde… en ze stond weer alleen in de mist.

Ze hoorde een kind huilen, ergens in de verte. Ze rende erheen, omdat ze instinctief wist dat het haar kind was, haar dochter. Ze rende in een poging het in te halen, ondanks het feit dat ze het gevoel had dit al eerder gedaan te hebben….

Ze zag scenes uit het leven van een meisje om zich heen. Een peuter die aan het spelen was, gelukkig en veilig. Kate lachte met haar mee omdat ze een goede verstopplek onder de trap hadden gevonden, en Sophia hen niet kon vinden. Een peuter die net op tijd uit een kasteel was gered, Kate die tegen een tiental mannen vocht en de speer in haar zij negeerde zodat Sophia met haar kon vluchten. Hetzelfde kind in een lege kamer, zonder ouder.

“Wat is dit?” wilde Sophia weten.

“Alleen jij zou willen weten wat iets als dit betekent,” zei Angelica, die weer uit de mist verscheen. “Je kunt niet gewoon dromen, het moet altijd gevuld zijn met wonderen en voortekens.”

Ze deed een stap naar voren, en Sophia hief een hand om haar tegen te houden. Maar dat betekende alleen dat het mes haar onder haar oksel raakte, in plaats van in haar borst.

Ze stond in de mist, omgeven voor het geschreeuw van een kind…

“Nee,” zei Sophia terwijl ze met haar hoofd schudde. “Ik blijf geen rondjes lopen. Het is niet echt.”

“Het is echt genoeg om hier te zijn,” galmde Angelica’s stem door de mist. “Hoe voelt dat nu, om dood te zijn?”

“Ik ben niet dood,” zei Sophia. “Dat kan niet.”

Angelica’s lach galmde door de mist zoals het gehuil van haar kind dat had gedaan. “Je kunt niet dood zijn? Ben je zo speciaal, Sophia? Heeft de wereld je zo hard nodig? Ik zal je even herinneren aan wat er gebeurd is.”

Ze verscheen uit de mist, en toen stonden ze ineens in de kajuit van het schip. Angelica liep naar voren, haat op haar gezicht toen ze het mes weer door Sophia heen boorde. Sophia snakte naar adem en viel in de duisternis, terwijl ze hoorde hoe Sienne Angelica aanviel.

Toen stond ze weer in de glinsterende mist.

“Is dit dan de dood?” wilde ze weten, wetend dat Angelica luisterde. “En als dat zo is, wat doe jij dan hier?”

“Misschien ben ik ook wel doodgegaan,” zei Angelica. Ze kwam weer in het zicht. “Misschien haat ik je zo erg dat ik je ben gevolgd. Of misschien ben ik gewoon alles dat je haatte in het leven.”

“Ik haat je niet,” zei Sophia.

Ze hoorde Angelica lachen. “Niet? Je haat het niet dat ik veilig kon opgroeien terwijl jij in het Huis der Onbekenden zat? Dat iedereen aan het hof me accepteert, terwijl jij moest vluchten? Dat ik zonder problemen met Sebastian had kunnen trouwen, terwijl jij weg werd gestuurd?”

Ze deed weer een stap naar voren, maar deze keer stak ze Sophia niet neer. Ze liep langs haar heen, de mist in. De mist leek te vervormen, en Sophia wist dat zij het niet kon zijn. De echte Angelica zou het niet zo snel zat zijn geworden om haar te vermoorden.

Sophia liep achter haar aan en probeerde alles op een rijtje te krijgen.

“Ik zal je nog een aantal mogelijkheden laten zien,” zei Angelica. “Ik denk dat deze je wel zullen bevallen.”

Alleen al de manier waarop Angelica het zei vertelde Sophia hoe erg ze het zou vinden. Toch volgde ze haar de mist in, niet wetend wat ze anders kon doen. Angelica verdween al snel uit het zicht, maar Sophia liep door.

Nu stond ze midden in een kamer. Ze zag Sebastian, die probeerde zijn tranen te bedwingen. Angelica was bij hem, en ze strekte haar armen naar hem uit.

“Je hoeft je emoties niet te verbergen,” zei Angelica op een perfect meelevende toon. Ze sloeg haar armen om Sebastian heen en hield hem tegen zich aan. “Het is goed om verdriet te hebben voor de doden, maar vergeet niet dat de levenden er voor je zijn.”

Ze keek Sophia recht aan terwijl ze Sebastian vasthield, en Sophia zag de triomfantelijke blik in haar ogen. Sophia liep woedend op haar af. Ze wilde Angelica bij hem weg trekken, maar haar hand kon hen niet eens aanraken. Hij ging dwars door hen heen zonder contact te maken. Ze staarde hen aan. Ze was niets meer dan een geest.

“Nee,” zei Sophia. “Nee, dit is niet echt.”

Ze reageerden niet. Ze had er net zo goed niet kunnen zijn. Het beeld veranderde, en nu stond Sophia midden op een bruiloft die ze nooit voor zichzelf had kunnen dromen. Het was in een zaal waar het dak tot in de wolken leek te reiken, en er waren zoveel aristocraten dat zelfs dat klein leek.

Sebastian wachtte bij een altaar, vergezeld door een priesteres van de Gemaskerde Godin wiens gewaden aanduidden dat ze boven alle anderen stond. De Weduwe was er, gezeten op een gouden troon, kijkend naar haar zoon. De bruid kwam naar voren, gesluierd en gekleed in puur wit. Toen de priesteres de sluier naar achteren deed om Angelica’s gezicht te onthullen, schreeuwde Sophia…

Ze was weer in de vertrekken die ze kende uit haar herinneringen. Sebastians spullen lagen er nog precies hetzelfde als in de nachten die ze met hem had doorgebracht. Zelfs het maanlicht op de lakens was nog precies hetzelfde. Er lagen lichamen verstrikt in die lakens, en in elkaar. Sophia kon hun gelach en hun vreugde horen.

Ze zag het maanlicht op Sebastians gezicht vallen, bevangen in puur verlangen, en toen zag ze Angelica’s gezicht, waarop ze niets anders dan triomf zag.

Sophia draaide zich om en rende. Ze rende blindelings door de mist. Ze wilde niets meer zien. Ze wilde hier niet blijven. Ze moest ontsnappen, maar ze kon geen uitweg vinden. Wat nog erger was, het leek of elke richting die ze op ging haar terug leidde naar nog meer beelden, en zelfs beelden waarin haar dochter pijn had. Sophia kon met geen mogelijkheid weten welke beelden echt waren, en welke alleen gecreГ«erd waren om haar pijn te doen.

Ze moest een uitweg zien te vinden, maar ze kon niet genoeg zien. Sophia stond daar en voelde paniek in zich opwellen. Op de een of andere manier wist ze dat Angelica haar weer zou volgen, dat ze haar door de mist zou stalken, klaar om haar voor de zoveelste keer neer te steken.

Toen zag Sophia het licht dat door de mist scheen. Het begon als iets dat nauwelijks zichtbaar was, en langzaam werd het iets groters, iets dat de mist wegbrandde zoals de morgenzon dat deed met de ochtenddauw. Het licht bracht warmte met zich mee, en pompte leven in de ledematen die eerder hadden aangevoeld alsof ze met lood gevuld waren.

Het stroomde over Sophia heen, en ze liet de kracht in zich komen. Het bracht beelden van velden en rivieren met zich mee, bergen en bossen. Die ene aanraking van licht leek een heel koninkrijk te bevatten. Zelfs de pijn van de wond in haar zij leek te vervagen. Instinctief legde Sophia haar hand erop, en ze voelde dat het nog vochtig was van het bloed. Ze kon de wond nu zien, maar hij sloot zich. Haar vlees groeide weer samen onder de aanraking van de energie.

Terwijl de mist optrok, zag Sophia iets in de verte. Het duurde nog een paar seconde voor de mist voldoende was opgetrokken om een wenteltrap te onthullen. De trap leidde naar een licht ver boven haar, dat onmogelijk te bereiken leek. Op de een of andere manier wist Sophia dat de enige manier om deze schijnbaar oneindige nachtmerrie te verlaten, was om dat licht te bereiken. Ze begon in de richting van de trap te lopen.

“Denk je dat je zomaar weg kunt?” wilde Angelica weten. Sophia draaide zich met een ruk om en kon nog net op tijd haar handen omlaag brengen toen Angelica met het mes naar haar uithaalde. Sophia duwde haar instinctief naar achteren, draaide zich om en rende naar de trap.

“Je zult hier nooit wegkomen!” riep Angelica haar na, en Sophia hoorde haar voetstappen achter zich.

Sophia rende sneller. Ze wilde niet nog eens neergestoken worden, en niet alleen omdat ze de pijn wilde vermijden. Ze wist niet wat er zou gebeuren als het hier weer veranderde, of hoe lang de opening boven haar nog zou blijven. Ze kon het zich hoe dan ook niet veroorloven om een risico te nemen, dus ze rende richting de trap. Toen ze die bereikte draaide ze zich om en trapte ze naar Angelica, die op het punt stond om haar neer te steken.

Sophia bleef niet om tegen haar te vechten maar sprintte met twee treden tegelijk de trap op. Ze hoorde Angelica volgen, maar dat deed er niet toe. Ontsnappen was het enige dat ertoe deed. Ze rende verder en verder omhoog.

Er leek geen einde aan de trap te komen. Sophia klom verder, maar ze voelde dat ze moe begon te worden. Ze nam nu geen twee treden tegelijk meer, en een blik over haar schouder liet haar zien dat de versie van Angelica in wat voor nachtmerrie dit ook was haar nog steeds achtervolgde. Ze klom achter haar aan, met een grimmig gevoel van onvermijdelijkheid.

Sophia’s instinct was om verder te klimmen, maar iets dat dieper in haar zat begon te denken dat dit stom was. Dit was niet de gewone wereld; hier golden niet dezelfde regels, of dezelfde logica.

Dit was een plek waar gedachten en magie meer waard waren dan het fysieke vermogen om door te gaan.

Die gedachte was genoeg om Sophia te doen stoppen en dieper in haarzelf te kijken. Ze reikte naar de draad van kracht die haar met een heel land leek te verbinden. Ze draaide zich om naar het beeld van Angelica. Nu begreep ze het.

“Je bent niet echt,” zei ze. “Je bent niet hier.”

Ze zond een fluistering van kracht uit, en het beeld van haar vermeende moordenares loste op. Ze concentreerde zich, en toen verdween ook de wenteltrap. Sophia stond weer op de vlakke grond. Het licht was nu niet langer hoog boven haar, maar slechts een stap op twee bij haar vandaan. Het vormde een deuropening die uit leek te komen in de kajuit van een schip. Dezelfde kajuit waar Sophia was neergestoken.

Sophia haalde diep adem, stapte door de opening, en ontwaakte.




HOOFDSTUK ZEVEN


Kate zat op het dek van het schip terwijl het door het water gleed, te uitgeput om iets anders te doen. Zelfs na de tijd die was verstreken sinds ze Sophia’s wond had genezen, voelde het alsof ze nog steeds niet van de inspanning hersteld was.

Van tijd tot tijd kwamen de zeelieden bij haar kijken of ze in orde was. Met name Borkar, de kapitein, was erg attent, en hij bezocht haar met een frequentie en eerbied die vermakelijk geweest zou zijn als hij niet zo oprecht was geweest.

“Bent u in orde, mijn vrouwe?” vroeg hij voor wat voelde als de honderdste keer. “Heeft u iets nodig?”

“Ik ben oké,” verzekerde Kate hem. “En ik ben niemands vrouwe. Ik ben gewoon Kate. Waarom blijft u me zo noemen?”

“Het is niet aan mij om dat te zeggen, mijn… Kate,” hield de kapitein vol.

Hij was niet de enige. Alle zeelieden leken om Kate heen te lopen met een soort eerbied die grensde aan onderdanigheid. Ze was er niet aan gewend. Haar leven had bestaan uit de wreedheid van het Huis der Onbekenden, gevolgd door de vriendschap van Heer Cranstons mannen. En dan was er natuurlijk nog Will…

Ze hoopte dat Will veilig was. Toen ze was vertrokken had ze geen afscheid kunnen nemen, want als ze dat wel had gedaan zou Heer Cranston haar nooit hebben laten gaan. Ze zou er alles voor gegeven hebben om het wel te kunnen doen, of nog beter, om Will mee te nemen. Hij zou waarschijnlijk hebben gelachen om de mannen die voor haar bogen, wetend hoe erg ze zich aan die ongerechtvaardigde beleefdheid geГ«rgerd zou hebben.

Misschien was het iets dat Sophia gedaan had. Tenslotte had ze al eerder de rol van aristocrate gespeeld. Misschien dat ze het allemaal zou uitleggen als ze wakker was. Als ze wakker werd. Nee, zo kon Kate niet denken. Ze moest hopen, zelfs al waren er nu al meer dan twee dagen verstreken sinds ze de wond in Sophia’s zij had genezen.

Kate liep naar de kajuit. Sophia’s boskat tilde haar kop op toen Kate binnenkwam en keek beschermend uit haar ogen vanaf haar plek over Sophia’s voeten, waar ze als een pluizige deken lag. Tot Kate’s verbazing was de kat in al die tijd nauwelijks van Sophia’s zijde geweken. Ze liet het toe toen Kate over haar kop streek terwijl ze naar haar zus toeliep.

“We hopen allebei gewoon dat ze wakker wordt, nietwaar?” zei ze.

Ze ging naast haar zus zitten en keek naar haar terwijl ze sliep. Sophia zag er zo vredig uit nu. Ze was niet langer getekend door de wond van de stiletto in haar zij, haar gezicht was niet langer grauw door de bleekheid van de dood. Ze zou gewoon kunnen slapen, alleen ze sliep nu al zo lang dat Kate zich zorgen begon te maken dat ze zou sterven van honger of dorst voor ze ontwaakte.

Toen zag Kate Sophia’s oogleden knipperen, een geringe beweging van haar handen tegen de lakens. Ze staarde naar haar zus en durfde te hopen.

Sophia’s ogen gingen open en staarde haar recht aan, en Kate kon zichzelf niet bedwingen. Ze sloeg haar armen om haar zus heen en knuffelde haar.

“Je leeft nog. Sophia, je leeft nog.”

“Ik leef nog,” verzekerde Sophia haar. Ze hield haar vast terwijl Kate haar hielp om rechtop te zitten. Zelfs de boskat leek blij, en ze kroop naar voren om hun gezichten te likken met een tong die aanvoelde als de vijl van een smid.

“Rustig, Sienne,” zei Sophia. “Ik ben in orde.”

“Sienne?” vroeg Kate. “Is dat haar naam?”

Ze zag Sophia knikken. “Ik vond haar onderweg naar Monthys. Het is een lang verhaal.”

Kate had het vermoeden dat ze nog meer verhalen had. Ze wilde alles horen en ging wat achteruit zitten, en Sophia viel prompt terug in bed.

“Sophia!”

“Het is oké,” zei Sophia. “Ik ben oké. Tenminste, dat denk ik. Ik ben alleen moe. Ik zou ook wel wat kunnen drinken.”

Kate overhandigde haar een waterzak en keek toe hoe Sophia gulzig dronk. Ze riep naar de zeelieden, en tot haar verrassing kwam Kapitein Borkar zelf aanrennen.

“Wat heeft u nodig, mijn vrouwe?” vroeg hij, en toen zag hij Sophia. Tot Kate’s verbijstering liet hij zich op een knie vallen. “Uwe hoogheid, u bent wakker. We maakten ons zo’n zorgen om u. U moet uitgehongerd zijn. Ik ga onmiddellijk eten halen!”

Hij haastte zich ervandoor, en Kate kon de vreugde als rook van hem af voelen komen. Maar ze maakte zich ook zorgen.

“Uwe hoogheid?” zei ze terwijl ze Sophia aanstaarde. “De bemanningsleden behandelden me al vreemd sinds ze doorkregen dat ik je zusje was, maar dit? Heb je hen verteld dat je royalty bent?”

Het klonk als een gevaarlijk spelletje om te spelen, doen alsof ze royalty was. Speelde Sophia in op haar verloving met Sebastian, of deed ze alsof ze een buitenlandse royal was, of iets anders?

“Zo zit het niet,” zei Sophia. “Ik doe niet alsof.” Ze pakte Kate’s arm vast. “Kate, ik ben erachter gekomen wie onze ouders zijn!”

Dat was iets waar Sophia geen grapjes over zou maken. Kate staarde haar aan, nauwelijks in staat om de implicaties van het nieuws te bevatten. Ze ging op de rand van het bed zitten. Ze wilde alles begrijpen.

“Vertel het me,” zei ze, niet in staat om haar verbijstering te verbergen. “Denk je echt… denk je dat onze ouders royalty waren?”

Sophia begon weer rechtop te zitten. Kate hielp haar.

“Onze ouders heetten Alfred en Christina Danse,” zei Sophia. “Ze leefden, wij leefden, op een landgoed in Monthys. Onze familieleden waren de koningen en koninginnen voordat de familie van de Weduwe hen afzette. De persoon die dit uitlegde zei dat ze een soort… connectie met het land hadden. Ze regeerden er niet alleen over; ze maakten er deel van uit.”

Kate verstijfde toen ze dat hoorde. Ze had die connectie gevoeld. Ze had het land zich onder zich voelen uitstrekken. Ze had er kracht uit geput. Dat was hoe ze Sophia had kunnen genezen.

“En dit is echt?” zei ze. “Het is niet een of ander verhaaltje? Ik word niet gek?”

“Ik zou dit niet verzinnen,” verzekerde Sophia haar. “Dat zou ik je niet aandoen, Kate.”

“Je zei dat onze ouders deze mensen waren,” zei Kate. “Zijn ze… zijn ze dood?”

Ze deed haar best om de pijn die met die gedachte gepaard ging te verbergen. Ze kon zich de brand herinneren. Ze kon zich herinneren dat ze gevlucht waren. Ze kon zich niet herinneren wat er met haar ouders gebeurd was.

“Ik weet het niet,” zei Sophia. “Niemand lijkt te weten wat er daarna met hen gebeurd is. Dit alles… het plan was om naar onze oom Lars Skyddar te gaan, in de hoop dat hij iets weet.”

“Lars Skyddar?” Kate had die naam eerder horen vallen. Heer Cranston had gepraat over Ishjemme, en hoe ze erin waren geslaagd om vijanden buiten te houden met een combinatie van sluwe tactieken en de natuurlijke verdedigingswerken van hun ijzige fjorden. “Hij is onze oom?”

Het was te veel om te verwerken. Ineens had Kate van helemaal geen familie behalve haar zus, een familie die koningen en koninginnen waren geweest, met mensen die nog steeds regeerden in een ver land. Het was te veel, te snel.

Instinctief reikte Kate naar het medaillon dat ze om haar hals droeg. Ze haalde het tevoorschijn en keek naar de afbeelding van de vrouw die erin zat. Ze had nu een naam voor die vrouw: Christina Danse. Haar moeder. Dat betekende dat zij Kate Danse was.

Kate glimlachte. Ze vond het een mooie naam. Ze vond het fijn dat ze een familienaam had die ze kende, in plaats van dat ze gewoon een van de onvrijen was, getekend door de tattoo op haar kuit.

“Wat is dat?” vroeg Sophia, en Kate besefte dat ze niet naar het medaillon keek, maar naar de ring die ze aan dezelfde ketting had gedaan. Er was geen twijfel aan dat Sophia hem herkende. Natuurlijk herkende ze hem. Het was haar verlovingsring geweest. “Waar heb je die vandaan?”

Het had geen zin om het nog langer verborgen te houden.

“Sebastian heeft hem aan me gegeven, zodat ik hem aan jou kon geven,” zei ze. “Maar Sophia, je moet bij hem uit de buurt blijven.”

“Ik hou van hem,” zei Sophia, “en als hij van mij houdt—”

“Hij heeft je neergestoken,” hield Kate vol. Ze voelde een echo van de woede die er was geweest toen ze Sophia daar voor het eerst had zien liggen, op het randje van de dood. “Hij heeft geprobeerd je te vermoorden!”




Конец ознакомительного фрагмента.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=51923306) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



Если текст книги отсутствует, перейдите по ссылке

Возможные причины отсутствия книги:
1. Книга снята с продаж по просьбе правообладателя
2. Книга ещё не поступила в продажу и пока недоступна для чтения

Навигация